Niets van deze uitgave mag worden vereenvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. - Tim Thomaes

vrijdag

Malcolm Arbuthnot


Zijn machine ploegde de Aarde aan vlezige stukken grond met een geluid alsof het zijn zelfgemaakte biologische dieselolie linea recta uit het binnenste van de Aarde omhoogtrok, recht vanuit het Paleozoïcum doorheen alle gesteente, zand en zeeklei, recht in de motor waar Malcolm Arbuthnot op zat. Verderop waren jagers op de meeuwen aan het schieten die de bovenste grondlaag aan zouden stampen met hun poten, zodat de grond stikte. Malcolm zag door het raam dat ze een raaf hadden geraakt. De raven waren beschermd.

Om te zien waar de raaf zou vallen volgde hij zijn laatste duikvlucht. Hij merkte niet eens dat hij over een flinke hobbel heenreed. Toen de raaf de grond raakte, was het overal stil. Het lag niet aan de brandstof. Zijn ploeg was kapotgeslagen tegen iets dat onder de grond lag, maar de klap had hij niet gehoord. Alleen een doffe klap van de raaf tegen de grond kon hij zich nog herinneren. Toen hij naar buiten kwam zag hij tussen de resten van zijn ploegbladen de bovenkant van een kleine onderzeeër.

Lopend naar huis klonken zijn voetstappen dof, alsof de Aarde hol was en iemand aan de binnenkant liep, in plaats van aan de buitenkant. Thuis was Stof er niet. Zijn vrouw deed het huishoudelijke werk en was bijgevolg altijd in huis of soms in de tuin, maar ook daar was ze niet. Niet dat hij haar ook maar zocht. Malcolm Arbuthnot wist waar ze was. 
Stof was bij de oude opticien, hij woonde in het dorp. De opticien was sinds lang getrouwd met Blurb, maar nu en dan spraken ze nog af. In het geheim, want anders niet. Ze waren niet verliefd op elkaar, Stof en de opticien, maar de een kon ook niet zonder de ander. Alleen zij twee, verder niemand. Als iemand het zag, was het er niet meer, wat het ook was. Wie weet wat het was. Voor Stof voelde het als een frisse regen. De opticien dacht er meer aan als een lange, heldere bliksemschicht.

Het dak van de boerderij begon te lekken, dus plaatste Malcolm Arb uthnot een emmer onder het lek waar de regen door het dak sijpelde. Het ging steeds harder regenen en het water sijpelde met een evenredig toenemende snelheid door het plafond. Zoals hij naar de vallende raaf keek, zo keek hij naar de vallende druppels water. Toen hij daarna in de emmer keek, zag hij een klein visje zwemmen. Hij lachte even, maar schrok van het door hemzelf voortgebrachte geluid dat klonk als door een telefoon. Hij pakte de vis met twee handen als een kuipje, en deed de vis in een vissenkom.

Stof en de opticien zaten aan tafel. ‘Ik heb hem naar de boerderij gestuurd,’ zei Stof. De opticien knikte, maar hoefde niks te weten. ‘Ik heb gebakken raaf gemaakt,’ zei hij, ‘vers van de poelier. Ik hoop dat je een beetje van gevogelte houdt?’ ‘We zullen zien,’ zei ze, en ze knipoogde naar hem, maar niet heel betekenisvol.

Malcolm rommelde in een la, vond een nieuwe batterij en stak het in zijn hoorapparaat. Alles is zoals het hoort, dacht hij. De kleine vis was klaar met zwemmen. En met alle glibberige kracht die in zijn vinnen stak, stootte hij zijn kom omver. Zijn onnatuurlijke drang om te sijpelen had het gewonnen van het zwemmen en met het water ging hij weg, wie weet waarheen. 

Er lag een onderzeeër op zijn akker, met zijn tractor en ploeg van gebroken carbide bladen in onschuldige stilte erop gestrand, alsof het altijd al zo was. Malcolm verzamelde de stukken metaal en repareerde zijn tractor, die hij samen met zijn ploeg terug naar de boerderij reed. Morgen zou hij de onderzeeër wel uitgraven. Toen hij thuis kwam brandde er licht. Stof was vast thuis. Morgen zou hij biodiesel van haar maken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Lieve Tim,